Oorlogsgetuige

Aart van Beek

AART VAN BEEK

Geïnterviewd door: Lotte Hoes

Aart van Beek (85) zit aan de huiskamertafel en heeft een dikke map voor zich liggen. De map is een verzameling van papieren herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij was twaalf jaar toen deze begon. De verzameling betreft veel papieren van de vader van Van Beek.

Bronnenbelang

‘Mijn vader werkte bij een groothandel in dranken, NV Bronnenbelang,’ vertelt hij. Via NV Bronnenbelang kreeg meneer Van Beek voor het eerst te maken met de rassenscheiding. ‘Het bedrijf had acht vestigingen en mijn vader was bedrijfsleider in Utrecht. Er waren meerdere eigenaren, aandeelhouders. Één van de aandeelhouders was een jood en één van de aandeelhouders was een NSB’er. In 1939 werd dat een ruzie, waarna de NV uit elkaar is geklapt. Mijn vader kreeg toen vanwege de goede diensten het bedrijf.’ Veel geld had de familie niet, maar het bedrijf is toch aan de loop gehouden tot het in oktober 1944 in beslag werd genomen door de Duitsers.

‘Het hele pand moest leeg,’ herinnert Van Beek zich. ‘Alles moest worden verhuisd, onder anderen een luxe auto.’ Als hij over de auto begint, beginnen de ogen van meneer Van Beek te twinkelen. ‘Die is op de een of andere manier toch onopgemerkt gebleven… Hij stond in het pakhuis, want hij mocht niet meer rijden. En dat kon ook niet, want er was niks.’ Halverwege de oorlog kwamen de Duitsers eens bij Firma G. van Beek controleren. ‘Toen zeiden ze: oh, een auto! Die zullen we eens in beslag nemen. Maar ze zijn hem kennelijk vergeten, want eind 1944 was hij er nog. Hij was alleen naar een ander pand gesleept. Een van de vliegtuigen die tijdens de bevrijding overvlogen voor de voedseldroppings heeft ook benzine laten vallen. Mijn vader gooide dat in de auto en hij deed het nog!’

Onderduiken

‘Mijn vader moest zich in oktober 1944 melden bij Vredenburg, maar hij was lid van de luchtbescherming. Daardoor had hij vrijstelling van de massale oproep om in Duitsland te gaan werken. Hij heeft geluk gehad: toen hij net de vrijstelling had gekregen en terug liep, werd er omgeroepen dat er geen vrijstellingen meer werden gegeven omdat er te weinig mensen waren.’

Ondanks dat de vader van Van Beek dus niet naar Duitsland hoefde te gaan, besloot het gezin toch onder te duiken. ‘Het was geen onderduiken omdat we iets gedaan hadden, het was meer voorzorg omdat er zomaar iets kon gebeuren. Het was in een tijd dat iederéén werd opgepakt, terecht of niet terecht,’ licht hij toe. ‘We woonden in de Frederik Hendrikstraat in Utrecht. Maar het werd te onrustig in de stad. De ouders van twee vriendjes van mij huurden een huis in Loosdrecht en vroegen waarom wij niet mee gingen. We hebben eerst een poosje bij die vriendjes ingewoond, maar hebben daar uiteindelijk een eigen huis gehuurd. Daar hebben we de oorlogswinter doorgemaakt.’

‘Al die tijd dat wij er waren, lag er een boot in één van de trekgaten helemaal scheef weggezakt. Ik weet nog dat daar een keer Duitsers aan het zoeken waren naar een bepaalde groep onderduikers.
Op de bevrijdingsavond stond die boot vol met een hele club mensen die daar de hele winter binnen hebben gezeten!’

Voortdurende spanning

‘Je gaat wennen aan de voortdurende spanning,’ blikt meneer Van Beek terug.
Zo heeft hij bij familie in Aalten, waar hij en zijn ouders vaak op bezoek kwamen, regelmatig in een schuilkelder gezeten als er vliegtuigen van de geallieerden overvlogen. Ook kan Van Beek zich nog één specifieke treinreis herinneren: ‘in augustus ’44 gingen we terug van Aalten naar Utrecht. Even voorbij Varseveld werd de locomotief beschoten door de Engelsen. Die trein stopte ineens en iedereen moest de trein uit rennen. We doken gelijk de slootkant in. Ik heb dus een treinbeschieting meegemaakt. Dat was wel even raar, hoor!’

Het gezin Van Beek had ook dichter bij huis te maken met oorlogsgevaar. Zo waren zij, nog woonachtig op de Frederik Hendrikstraat, buurtgenoten van Anton Mussert. ‘We woonden in een hoekhuis en schuin tegenover ons woonde de zwager van Mussert, Terpstra. Mussert zelf woonde een stukje verderop, tegenover het Rosarium. Na spertijd mocht er niemand meer naar buiten en ging hij met twee gewapende kerels naar zijn zwager toe. Hij ging naar binnen en die twee mannen gingen bij ons in de vensterbank zitten. Radio Oranje moest dus héél zacht op. We luisterden dat in de kamer, aan een kaarttafeltje. Het tafelblad kon opengeklapt worden en de achterpootjes kan je uittrekken. Dan heb je een vierkante tafel met een groen laken erin. Dat uittrekdeel, dat is een laatje, en daar paste mooi de radio in. Als je die dan weer dichtklapte was de radio min of meer onvindbaar. Niemand had er erg in dat het ding daar kon liggen!’

Geplaatst door: Aart van Beek