Oorlogsgetuige

Lotte Hoes

Wout Maters
Geïnterviewd door: Lotte Hoes

Van het eerste jaar van de oorlog weet Wout Maters niet meer zoveel. Daar was hij met zijn negen jaar te jong voor. ‘De eerste ervaring die ik met de oorlog had, was toen de eerste Duitsers op motoren kwamen aanrijden in Oude Niedrop, waar wij in 1941 even naar geëvacueerd zijn geweest. Ze hadden mitrailleurs op de zijspan,’ herinnert hij zich. Maters woonde samen met zijn ouders en zus in Amersfoort.

Betrapt in het bos

‘Later zag ik die jongens van de Hitlerjugend lopen, met een dolk en een pet. Dat vond ik machtig… daar konden ze je heel makkelijk mee indoctrineren, als je zo klein bent. Maar mijn vader heeft er wel voor gezorgd dar ik dáár niet intrapte!’
Nee, Maters kreeg op een heel andere manier te maken met de Duitsers. ‘Dat was later, wat meer in het midden van de oorlog. Wij woonden aan een straat met aan de overkant een hele groot plantsoen. Dat hele plantsoen hebben we kaalgeslagen om de winter door te komen, want er was geen brandstof meer. Toen daar niks meer van over was ben ik met een vriendje, Jantje, hout gaan hakken in de Bokkenduinen en Birkhoven. We waren jochies en we werkten met zijn tweetjes met een trekzaag en een bijltje. In dat bos zijn we op een gegeven moment betrapt door een Duitse officier. Jan zat in een boom, hij was daar takken aan het afzagen. Die Duitser schoot zó de lucht in! Jan viel uit die boom en ik dacht at hij dood was… Toen wendde de Duitser zich tot mij en hij vertelde dat we er niet mochten zagen omdat ze zich onder de bomen verscholen voor de Engelse vliegtuigen. Nadat hij lachend weg was gelopen, liep ik schoorvoetend naar Jan toe. Die lach te stikken van het lachen: “Hij heeft me niet geraakt!” Hij was van schrik uit de boom gevallen en daarna blijven liggen.’

Tegen het einde van de oorlog zijn Maters en Jan in hetzelfde bos opgepakt omdat ze er wederom niet mochten zagen. ‘Die Duitser bracht ons naar een blokhut en moest, zei hij, het hout in beslag nemen. Wij werden opgesloten en hij zat buiten voor de deur. Na een paar uur kwam hij binnen en kregen we brood van hem te eten. Hij zei: gehen sie. Maarja, zonder onze kar met hout… We hebben ons een tijdje vlakbij die blokhut verscholen in de hoop dat hij die kar zou laten liggen. En verdomd, even later stapte hij weg. We trokken als de sodemieter die kar weg en we zijn ermee thuis gekomen!’

Jatten

Een andere bezigheid dan het hout zagen in het bos, was jatten, en wel alles wat los en vast zat. ‘Want alles bracht iets op! Het ging allemaal om eten.’ Zo kan hij zich herinneren dat hij tijdens de hongerwinter Edammer kaasjes gapte van de Duitsers. ‘Die werden met paardenkarren gebracht. Jantje leidde de Duitsers af en ik pakte de kaasjes van de kar. Die deed ik dan in zandzakken die normaal gebruikt werden tegen overstromingen. Later konden we die kazen met andere gezinnen ruilen voor ander voedsel, zoals boter.’ De mooiste roofpartij vond Maters nog wel de kogelhulzen van Duitse tanks. Vaak zaten de kogels er nog op. ‘Die lagen in het bos. We hebben ons er rot aan gesleept. De vader van Jantje had een werkbank waar je die dingen op kon klemmen. Met een grote schroevendraaier haalden we de kogel eraf. Dan kwam je allemaal staafjes tegen, het waren net staafjes spaghetti. Als je dat aanstak en liet gloeien vlogen die dingen sissend weg! Dat vonden we práchtig!’

Vader

De vader van Maters werkte bij de spoorwegen. Hij ging vaak per fiets naar Hoevelaken om eten te halen en de boeren te helpen met het repareren van werktuigen. Tot de spoorwegstaking. ‘Vanaf dat moment konden Duitsers je oppakken,’ vertelt Maters. ‘En dat is met mijn vader gebeurd. Hij is toen naar de IJssellinie gebracht, waar hij loopgraven moest graven. Dat heeft hij een tijdje gedaan, maar op een gegeven moment is hij samen met een andere man gevlucht. Via boeren is hij weer in Amersfoort gekomen. Ik denk dat hij zeker anderhalf jaar weg is geweest. Al die tijd hebben we niks van hem gehoord. Hij was ondergedoken maar hij is wéér opgepakt toen hij ’s nachts stiekem naar Hoevelaken fietste om eten te halen.’

De vader van Maters is daarna naar de Mariastichting, een klooster waar de Duitsers de nonnen uit hadden gejaagd, gebracht. En daar werkte een zekere arts… ‘Dat was een Nederlandse arts in een Duits uniform, en hij was van de ondergrondse. Hij was dus gecamoufleerd als Duitser. Hij moest al die kerels onderzoeken en probeerde natuurlijk zo veel mogelijk mensen af te keuren, zodat ze weg konden. Dat heeft hij ook met mijn vader gedaan.’

Dalfsen en Ommen

Een van de meest indrukwekkende dingen die Maters daarna met zijn vader heeft meegemaakt, is de tocht die zij vlak voor de hongerwinter maakten om voedsel te halen. ‘We zijn in één dag van Amersfoort naar Zwolle gelopen. Met een fiets met houten banden en een kar, en we fietsten om de beurt. Het heikele punt was de controle bij de brug over de IJssel, bij Zwolle. Wat zouden ze doen? Gelukkig had mijn vader het papier bij zich waarop stond dat hij was afgekeurd. In Zwolle hebben we bij mensen overnacht. We kregen er eten en een bed. Ik had al ontzettend lang heel slecht gegeten; we hebben thuis zelfs wel eens behangersplakmeel door de strot geduwd gekregen. Ik kreeg bij die mensen zo goed en vet te eten dat ik die nacht doodziek werd! Ik heb de hele boel uitgekotst.
De volgende dag gingen we naar Dalfsen en Ommen, omdat daar volgens die mensen boeren woonden die heel veel mensen hielpen. Heel veel boeren wilden in die tijd wel helpen, maar dan wel in ruil voor goud of lakens. Zij deden dat niet voor niks. Maar de boeren in Dalfsen ben ik nog altijd dankbaar, want zij hebben ons écht het leven gered! We zijn met een volle kar teruggekomen.’

Doden

Echter, op de terugweg ging juist de hongerwinter in. ‘Het sneeuwde als een gek! Ik weet nog dat we tijdens een sneeuwstorm langs de weg tegen een hooiberg aan stonden om te schuilen en uit te rusten. Naast ons zat een oude vrouw, en na een hele tijd zag ik dat het niet normaal was zoals zij zat. Ze bleek hartstikke doodgevroren te zijn. Dat was de tweede dode die ik ooit zag, want de eerste dode was bij een executie waar ik naar moest kijken. Mensen werden aangehouden om daar vanaf de overkant van de straat naar te kijken. Later kwam ik uit het bos toen ik bij het hek iets raars voelde. Er zaten allenmaal stukjes vlees tegenaan, van de executie. Dat soort dingen blijven je wel bij…’

Geen hekel

Meneer Maters kreeg ook nog een andere keer te maken met een slachtoffer van de Duitsers. Het was zijn overbuurvrouw, die met haar kindje voor het raam stond en zonder pardon werd beschoten door een passerende Duitser. De kogel ging precies tussen de arm van de vrouw en het lichaam van het kindje door. ‘Ik heb later de brandwonden mogen zien. Hij liep lachend door! Ik veronderstel dat hij het zomaar deed. Die vrouw en het kindje hebben daar nog een litteken aan overgehouden. Ze waren van god los, die soldaten. Vooral de jongere. Maar ondanks alles heb ik geen hekel aan Duitsers! Vooral de nieuwe generatie kan er niks aan doen. Ik vind het alleen onvoorstelbaar dat het zo is gegaan. Dat één man dit heeft kunnen veroorzaken.’

Geplaatst door: Lotte Hoes