Oorlogsgetuige

Wim Ipenburg en Cor Nagtegaal

Leeftijd aan het begin van de oorlog: 19

Woonplaats: Utrecht

Wim Ipenburg : dwangarbeider en politiek gevangene in Duitsland van juli 1942 – 26 april 1945.
Cor Nagtegaal: dwangarbeider en politiek gevangene in Duitsland van april 1942 – 14 mei 1943.

Mijn vader Wim werd op 21 oktober 1921 in Utrecht geboren als twee na jongste in een gezin met dertien kinderen. Door de schrijnende armoede in het gezin gaat hij op zijn veertiende aan de slag als schildersknechtje. In de avonduren volgt hij een opleiding aan de schildersvakschool. Wim was 19 toen de oorlog uitbrak. In het kader van de Arbeitseinsatz werd hij eind juli 1942 tewerkgesteld bij Aluminiumwalzwerke te Singen am Hohentwiel in Beieren/Zuid-Duitsland, niet ver van de Zwitserse grens. Deze voormalige metaalfabriek werkte sinds 1937 in opdracht van het Reichsluftfahrtministerium en produceert dan uitsluitend nog voor de vliegtuig- c.q. oorlogsindustrie. Er werden onderdelen vervaardigd voor Junkers en Messerschmitt. In deze fabriek raakt Wim bevriend met de dan 21 jarige, eveneens uit Utrecht afkomstige, Cor Nagtegaal die er sinds het voorjaar werkt. Door heimwee gedreven en uit weerzin tegen het werken voor de vijand, heeft Cor al twee keer zonder toestemming de fabriek verlaten en de trein richting Nederland genomen, maar is beide keren bij een controle opgepakt en na een paar dagen in de cel te hebben doorgebracht weer op de fabriek afgeleverd.
Wim laat tijdens het werk in de fabriek met opzet zijn arm zodanig verbranden, dat hij een paar weken niet kan werken.

Na werktijd verblijven de dwangarbeiders van Walzwerke in een op korte afstand van de fabriek gelegen barakkenkamp. Onder hen bevinden zich mannen van allerlei nationaliteiten, naast Nederlanders zijn er veel Fransen, Belgen, Polen, Tsjechen en Grieken. Een Griek met de voornaam Lara, die net als Cor wat Duits spreekt, vertelt aan Cor dat hij van plan is om er via de Zwitserse grens vandoor te gaan. Eenmaal in Zwitserland zal hij met het vliegtuig naar Engeland gaan, waarna hij zich bij het Griekse leger zal aansluiten. Begin augustus is de Griek inderdaad verdwenen en een paar weken later ontvangt Cor van hem een brief waarin hij laat weten dat het goed met hem gaat. (In deze periode van de oorlog was het nog mogelijk om post uit de niet bezette gebieden te ontvangen.) Het bericht van Lara is voor Cor het bewijs dat het wel degelijk mogelijk moet zijn om Duitsland te ontvluchten, maar dan niet per trein richting Nederland, maar via Zwitserland naar Engeland.

Op zondagmiddag 18 oktober 1942 gaan Cor en Wim naar de bioscoop en daar legt Cor Wim voor het eerst zijn vluchtplan voor. Aanleiding voor Cor om er juist dan over te beginnen is dat hij die ochtend, in een hem door het Duitse verzet toegespeelde Nederlandse krant, heeft gelezen dat de Engelsen Tobruk (havenstad in oosten van Libië) weer heroverd hebben. Over Cor’s vraag of hij mee doet hoeft Wim niet lang na te denken. Door de ervaringen die zij beiden intussen met de Duitsers hebben opgedaan, staat voor hen vast dat Nederland beter af is wanneer er aan de Duitse bezetting zo snel mogelijk een eind komt. Zij willen zich daar actief voor gaan inzetten en zich aansluiten bij het Nederlandse of het geallieerde verzet in Engeland. Cor stelt voor om voor hun vlucht dezelfde route te nemen als de Griek Lara; de grens met Zwitserland over en dan – met hulp van de Nederlandse consul in Zürich – met het vliegtuig Engeland bereiken. Een andere mogelijkheid is over land te gaan, via het nog niet bezette deel van Frankrijk naar Spanje, door naar Portugal en van daaruit de oversteek naar Engeland maken.

Nog diezelfde middag spreken ze af om er de eerstvolgende zaterdag, 24 oktober, vandoor te gaan. Nadat ze de dag ervoor, vrijdag 23 oktober, hun wekelijkse levensmiddelenbon hebben ontvangen, kopen ze in één keer hun hele weekrantsoen op en bergen de spullen weg in hun koffertjes. Die vrijdagmiddag schrijft Cor nog een brief aan zijn vader. Hij schrijft openlijk over zijn afkeer van de Duitsers, hoe slecht het op de fabriek gesteld is met de leef- en werkomstandigheden en hij brengt zijn vader op de hoogte van het voorgenomen vluchtplan. Ook zijn verloofde en haar ouders schrijft hij een brief. Omdat hij op dat moment geen enveloppen heeft, steekt hij de brieven zolang in de binnenzak van zijn jas.
In plaats van de volgende dag, zoals gepland, besluiten ze nog diezelfde avond te vertrekken. Cor heeft aan de hand van een landkaart, die hij een paar weken ervoor in de fabriek tussen een stapel oud papier heeft gevonden, de route uitgestippeld. Om bij de grens te komen moeten ze om te beginnen de spoorbaan van Singen naar Konstanz volgen en na een paar kilometer de aftakking richting Zwitserland aanhouden. Zo vertrekken ze die vrijdagavond te voet uit Singen. Na een minuut of twintig komen ze bij een spoorwegovergang. Terwijl ze overleggen aan welke kant van de spoorlijn ze het best kunnen gaan lopen, komen er twee soldaten die de overweg moeten bewaken hun kant op. Ze willen weten wat de twee heren hier zo laat nog komen doen. Cor vertelt dat hij zijn schoonzuster wil bezoeken die ergens in de buurt op een boerderij verblijft om aan te sterken en dat de etenswaren in hun koffertjes voor haar bestemd zijn. De wachtposten hebben duidelijk hun twijfels bij het verhaal en sturen de mannen terug met het advies om overdag terug te komen en niet ’s avonds op pad te gaan. Wim en Cor maken rechtsomkeert en spreken onderweg af om de volgende dag langs een andere route een nieuwe poging te wagen; met de trein naar het nabijgelegen plaatsje Büsslingen-Beuren, en van daaruit apart van elkaar te voet de grens over.
Nadat zij de volgende avond in Büsslingen uit de trein zijn gestapt lopen ze nog een eindje samen op en nemen dan afscheid van elkaar. Wim wordt kort daarop door een wachtpost aangehouden. Zijn smoes dat hij een wandelingetje aan het maken is wordt niet geloofd. Hij moet mee de vrachtwagen in. De wachtpost vraagt hem waar de andere is. Hij heeft hen namelijk op het station uit de trein zien stappen en weet dus dat zij met zijn tweeën waren. Voor het geval ze aangehouden zouden worden hebben ze afgesproken om te zeggen dat Cor in Büsslingen een afspraakje met een meisje heeft. Dit zegt Wim dan ook.
Cor is intussen aan het dwalen geslagen, hij belandt in het nabij Büsslingen gelegen plaatsje Binningen, waar hij in Gasthaus zur Krone de nacht doorbrengt. Als hij de volgende dag wil vertrekken moet hij bij een routinecontrole zijn identiteitspapieren laten zien. De uitvlucht van het afspraakje in Büsslingen werkt niet en ook Cor wordt aangehouden.
Samen met Wim wordt hij overgebracht naar de Gerichtsgefängnis in Singen. Onderweg in de vrachtwagen hebben ze nog kort gelegenheid om een paar woorden met elkaar te wisselen. Dat het ruim een half jaar zal duren voor ze elkaar weer terug zien, kunnen ze dan niet vermoeden, evenmin dat de brieven die Cor bij zijn arrestatie op zak had, hen fataal zullen worden. Als de officier van justitie de Duitse vertaling van de brieven onder ogen krijgt, beginnen bij hem alle alarmbellen te rinkelen. Hij vermoedt zelfs dat er sprake is van een groot complot. De Gestapo wordt op de zaak gezet. De hoofdofficier van justitie van het Landsgericht Konstanz schrijft in zijn arrestatiebevel aan de Oberreichsanwalt van het Volksgerichtshof in Berlijn dat de uitvluchten die de verdachten gebruiken volstrekt ongeloofwaardig zijn gezien de inhoud van de brieven, waarin Cor zijn afkeer van Duitsland niet onder stoelen of banken steekt. Het Ambtsgericht Singen geeft een arrestatiebevel voor de twee mannen af.
Ze worden beschuldigd van voorbereiding tot hoogverraad, en, rekening houdend met de te verwachten hoge straf, als zeer vluchtgevaarlijk aangemerkt. Ze komen onder zware bewaking te staan, mogen geen enkel contact met elkaar, noch met andere gevangenen hebben. Begin december 1942 worden zij overgebracht naar de Strafgevangenis in Nürnberg, waar zij tot eind maart 1943 in voorarrest worden gehouden. Bijna vier maanden brengen ze in eenzame opsluiting door. Op drie achtereenvolgende dagen in februari 1943 worden zij door de onderzoeksrechter van het Volksgerichtshof aan uitvoerige verhoren onderworpen. Tijdens zijn verhoor verklaart Cor dat hij op het laatste moment alsnog van het vluchtplan had afgezien, maar op verzoek van Wim was meegegaan om hem de weg te wijzen. Bij zijn aanhouding in Binningen zou hij al op de terugweg naar de fabriek in Singen zijn geweest. Of hij deze verklaring heeft afgelegd in de hoop een mildere straf te krijgen of dat hij werkelijk zijn plan had opgegeven zullen we nooit te weten komen. Mijn vader heeft altijd verteld dat Cor en hij samen naar Engeland wilden vluchten en nooit iets gezegd over afhaken van Cor.

Eind maart ’43 worden Cor en Wim overgebracht naar de beruchte Berlijnse Moabit-gevangenis. Op 15 april 1943 staan zij voor het Volksgerichtshof in Berlijn terecht. Feindbegunstigung en Vorbereiting zum Hochverrat luidt de aanklacht. Zij vrezen de doodstraf te zullen krijgen. Er valt dan ook een steen van hun hart als ze het vonnis te horen krijgen: 3 jaar tuchthuisstraf. Ook niet mis, maar nu maken ze nog kans de oorlog te overleven. Blijkbaar werd Cor’s verklaring geloofd, anders had hij, als bedenker van het hele plan, zeker een hogere straf gekregen.

Op 6 mei 1943 worden Wim en Cor op transport gesteld naar Zuchthaus Ludwigsburg waar zij hun straf moeten uitzitten. Tijdens de tocht, die uiteindelijk een week duurt en wordt afgelegd in goederenwagons, wordt Cor ziek. Onderweg wordt de reis om onduidelijke reden verschillende keren onderbroken en moeten de gevangenen een paar dagen in de open lucht op een spoorwegemplacement bivakkeren. Hun situatie is erbarmelijk. De toestand van Cor gaat zienderogen achteruit. Wim staat hem zo goed mogelijk bij en wijkt geen moment van zijn zijde. Als het transport eindelijk wordt hervat, is Cor er al zeer slecht aan toe. Hij heeft hoge koorts en diarree, en zit van top tot teen onder een ruwe, felrode uitslag. Door de ondragelijke stank die hij door de wagon verspreidt, en uit angst voor besmetting, kruipen de andere gevangenen zover mogelijk bij hem vandaan. Op 14 mei 1943, een dag na aankomst in het tuchthuis in Ludwigsburg, overlijdt Cor aan de gevolgen van roodvonk en difterie. Volgens een bewaard gebleven registratiekaartje van het tuchthuis is hij op 17 mei ‘43 op het Neuen Friedhof in Ludwigsburg begraven. Op last van het Regierunspräsidium en de Nederlandse Oorlogsgravenstichting is Cor’s stoffelijk overschot onder begeleiding van een Nederlands commando op 9 november 1955 overgebracht en herbegraven op het Nederlands Ereveld in Frankfurt am Main. Het wrange is dat mijn vader tot aan zijn overlijden in 1992 blijkt te hebben geworsteld met de vraag waar Cor begraven lag en zelfs óf Cor wel een graf had gekregen. Dat hij zijn vriend destijds geen waardige begrafenis heeft kunnen geven is altijd aan hem blijven vreten.
Toen ik bij mijn naspeuringen naar meer gegevens over Cor in 2011 erachter kwam dat bij de Oorlogsgravenstichting geen nabestaanden van hem meer bekend waren heb ik zijn graf in Frankfurt am Main mogen adopteren. Vanaf die tijd bezoek ik zijn graf elk jaar zo rond eind april/begin mei. Ik ben dankbaar dat ik dat kan en mag doen.

Doordat mijn vader tijdens het transport vanuit Berlijn in zo’n nauw contact is geweest met Cor, wordt hij direct na aankomst in Ludwigsburg ter observatie in het tuchthuishospitaal opgenomen. Na een week van onderzoeken wordt hij gezond en arbeidsgeschikt verklaard en als ‘machinearbeiter’ tewerkgesteld op de afdeling Kontrollerarbeit van het bedrijf Bosch Panzer und Jäger, dat gedurende de oorlogsjaren in het tuchthuis is gevestigd en volledig voor de oorlogsindustrie produceert.
In het tuchthuis heerst een zeer streng regime. Om niets worden de gevangenen door de bewakers met hun sleutelbossen afgeranseld, geslagen, geschopt, vernederd. Op de kleinste overtreding van het tuchthuisreglement , zoals b.v. het in bezit hebben van een stompje potlood in de cel, praten tegen een medegevangene, riskeren de gevangenen al een straf die varieert van het overslaan van een maaltijd tot minimaal 4 dagen eenzame opsluiting.
Het eten is er erg slecht, het ontbijt bestaat uit een homp grauw droog brood (waarvan de helft bewaard moet worden voor de avondmaaltijd) en een beker donkerbruin brouwsel dat de naam ’Kaffee’ draagt. Het middagmaal was elke dag hetzelfde, een halve liter waterige koolsoep per gevangene. Soms bleef er wel eens wat over in de ketel. Dus als je slim was at je zo snel mogelijk je kom leeg, had je geluk dan kon je zo nog wel eens een lepel extra bemachtigen.
’s Avonds een krul margarine (niet altijd) en een lepel ‘jam’ (rode gelatine) voor op het bewaarde stuk brood van ’s ochtends met een beker ‘thee’.
Tijdens zijn verblijf in het tuchthuis is mijn vader – naast de week in quarantaine – nog twee keer opgenomen geweest in het tuchthuishospitaal met een ernstige darmontsteking. Hij noemde dit de beste weken van heel zijn verblijf in Duitsland. Het eten was beduidend beter dan wat hij op zijn cel voorgeschoteld kreeg en hij werd er op een menswaardige manier behandeld.

Ondanks dat mijn vader met het geloof niet veel op had, vertelde hij veel steun te hebben gehad aan een uit Rotterdam afkomstige medegevangene , een kapelaan, ‘Franssen’ of ‘Maassen’.

Op 4 april 1945, als de geallieerden steeds verder in Duitsland oprukken en de Russen al tot de buitenwijken van Berlijn zijn genaderd , wordt het tuchthuis in allerijl ontruimd en worden de ca. 1200 – voornamelijk politieke gevangenen – op transport gezet naar concentratiekamp Mauthausen. Het eerste gedeelte van de tocht moet te voet worden afgelegd. Het gaat over buitenwegen, de grotere dorpen mijdend om zo min mogelijk aandacht te trekken. ’s Nachts een paar uur rust op een akker en tegen het aanbreken van de ochtend weer verder richting Ebersbach an der Fils, waar de gevangenen na enige uren wachtten in lege fabriekshallen en loodsen in goederenwagons worden geladen. Gedurende het transport is er meerdere keren luchtalarm. De gevangenen staan doodsangsten uit als ze jachtvliegtuigen laag over de trein horen cirkelen. De bewakers houden zich verscholen in bosjes en greppels ter weerszijden van de trein. De trein werd, wat iedereen vreesde, gelukkig niet beschoten. Doordat een in de route naar Mauthausen gelegen belangrijke verbindingsbrug over de rivier de Donau bij Donauwörth door de geallieerden is verwoest, kan het transport daar niet verder. De gevangenen worden in allerijl uit de wagons gejaagd en in marstempo naar een gevangenis gedirigeerd in het acht kilometer ten noorden van Donauwörth gelegen Kaisheim. Bij aankomst blijkt deze gevangenis al tjokvol te zitten. En in vergelijking met het strenge regime in het tuchthuis heerst hier een enorme chaos. Mijn vader vertelde over zijn verblijf daar het volgende: We zaten met tallozen opgesloten in massief stenen bouwwerk. De bevrijding was ophanden en dagenlang werd de omgeving bestookt met bommen en granaten. De bewakers hadden ons (de gevangenen) verzekerd dat we niet moesten denken de we de gevangenis levend zouden verlaten. Eerst zouden ze nog langskomen om ons allemaal neer te maaien. Op een zeker moment leek dit te gaan gebeuren. Er werd ongelooflijk veel geschoten, zelfs in de cellengangen. Er heerste enorme angst en paniek onder de gevangenen. We waren ervan overtuigd dat ons laatste uur had geslagen.

Op 26 april ’45 kwam aan deze nachtmerrie een eind toen de Amerikanen de gevangenispoort openden. De Duitse bewakers en wachtmeesters waren van het ene op het andere moment in geen velden of wegen meer te bekennen. Na slechts een korte blik in het gebouw te hebben geworpen trokken de Amerikanen zich echter al weer terug, waarschijnlijk uit angst voor besmettelijke ziektes. Ze bewaakten alleen de ingang en lieten er niemand in of uit. De gevangenen moesten het binnen zelf maar uitzoeken.
De oorspronkelijke gevangenen (meest Italiaanse strafgevangenen en criminele tbs’ers) probeerden de beschikbare voedselvoorraden te hamsteren. Dit leidde tot heftige confrontaties met de nieuwkomers uit Ludwigsburg. Uiteindelijk lukte het een plan voor een eerlijke verdeling te maken. Er werd gewaarschuwd niet alles in een keer op te eten omdat onze magen daar niet tegen bestand waren. Maar die waarschuwing werd door velen in de wind geslagen toen ze hun portie voedsel eenmaal in handen hadden. Er waren erbij die hun complete rantsoen, waaronder pakjes boter en blikjes vette vis, in een keer verslonden. Heftige diarree had dit tot gevolg wat sommigen nog fataal is geworden.
Er verstreken bijna twee weken voordat de Amerikanen zich eindelijk binnen de gevangenismuren durfden te begeven en zich om de gevangenen bekommerden.

In de loop van de meimaand wordt Wim ernstig verzwakt met een konvooi van het Franse Rode Kruis naar Frankrijk overgebracht. In Parijs krijgt hij onderdak bij een al wat oudere weduwe, die hem liefdevol verzorgt. Hij verblijft ruim een maand bij haar in huis. Wat veel indruk op hem heeft gemaakt, was dat de vrouw zo maar de heerlijk warme, nog nagenoeg nieuwe winterjas van haar overleden man aan hem schonk.

Ondertussen maakte de familie in Utrecht zich erg ongerust omdat er al spoedig na de bevrijding een grote stroom dwangarbeiders, krijgs- en kampgevangenen, uit Duitsland terugkeert maar Wim daar niet bij is. Op 20 mei 1945 dient de man van Wim’s oudste zuster Bep, een verzoek in bij het Nederlandse Rode Kruis om inlichtingen omtrent de verblijfplaats van zijn zwager. Op 29 mei ’45 wordt Wim door de geallieerde autoriteiten geregistreerd als D.P. (Displaced Person = een burger die zich buiten zijn thuisland bevond, en die zonder hulp daar niet naar terug kon keren, of die zich in een ander land moest vestigen omdat de terugkeer naar zijn oorspronkelijke woonplaats onmogelijk was geworden. Bron wikipedia)

Halverwege de maand juni ’45 arriveert mijn vader dan eindelijk in Utrecht. De familie is dolgelukkig, maar herkennen de Wim van voor de oorlog haast niet terug. Zowel geestelijk als lichamelijk is hij een wrak. Om de haverklap raakt hij zonder aanleiding buitenkennis. De eerste paar keer schrikken zij er van, maar het went en ze kijken er al snel niet meer van op als hij weer eens zomaar van zijn stokje gaat en een half uur, of langer zelfs, lijkbleek in een stoel hangt of voor dood op de grond ligt. De eerste maanden na zijn thuiskomst durft hij niet verder te lopen dan de hoek van de straat. Hij wordt steeds somberder en er zijn momenten dat hij erover denkt om een eind aan zijn leven te maken. Voor zijn familie en vrienden is het moeilijk te begrijpen wat er in zijn hoofd omgaat. Maatschappelijke of psychische hulp voor oorlogsslachtoffers bestond in die tijd niet, iedereen moest maar zien hoe hij het redde. Heel geleidelijk lukt het mijn vader toch om op eigen kracht uit het dal te klimmen. Dat hij begin 1947 mijn moeder leert kennen zal daar ook zeker aan hebben bijgedragen. Toch zal de oorlog hem zijn leven lang parten blijven spelen. Als gevolg van de geleden ontberingen en traumatische ervaringen wordt hij op 50-jarige leeftijd volledig arbeidsongeschikt verklaard. In de jaren die dan volgen wordt hij door verschillende hartinfarcten getroffen waardoor hij lichamelijk steeds meer aftakelt. Op 22 september 1992 stopt zijn hart er definitief mee. Mijn vader is 70 jaar geworden.

Geplaatst door: Ada Ipenburg